De amorele kwaliteit van het moderne denken (1)

      Jan Wedeven

Is alle moraliteit buiten spel gezet in de wetenschap en in de politiek?

Mensen laten zich leiden door hun financiële eigenbelang, al was het maar om in hun eerste levensbehoeften te voorzien. Voor een econoom is het vanzelfsprekend om daarvan uit te gaan. Toch is dat niet in overeenstemming met de werkelijkheid. Mensen hebben ook andere drijfveren. Ze hebben idealen en morele waarden die ze in ere willen houden. Ze kunnen zelfs onbaatzuchtig zijn.

In economisch onderzoek zijn morele oordelen irrelevant, bij wijze van vooronderstelling, ter wille van waardevrije wetenschapsbeoefening. In de 19e eeuw zijn de sociale wetenschappen waaronder de economie ontstaan. Men heeft in die tijd de onderzoeksmethoden van de succesvolle exacte wetenschappen zo dicht mogelijk willen benaderen. Daarom zijn die nieuwe wetenschappen op vergelijkbare wijze ingericht – daar kom ik nog op terug. Dat brengt veel misverstanden met zich mee. Maar het is, vrees ik, een gepasseerd station.

Een econoom houdt zich dus in principe niet bezig met morele overwegingen, net zo min als een bioloog of een socioloog. In de moderne (positivistische) wetenschapsopvatting behoort alle moraal tot de sfeer van de metafysica, valt daarmee buiten de empirie (controleerbare ervaringsfeiten) en heeft daarom geen reële betekenis voor de (empirische) wetenschap.

De overheid als bedrijf

In onze tijd wordt de economische ziens- en denkwijze met alle beperkingen van dien sterk overgewaardeerd. Het bedrieglijke is dat die overwaardering zo ingesleten raakt, dat die niet meer wordt onderkend.

Omdat materiële welvaart nu eenmaal enorm belangrijk is voor een land, zijn politici snel bereid de economische denktrant, die in wezen amoreel is, over te nemen in plaats van er verantwoord gebruik van te maken in het belang van de samenleving in al zijn facetten. Politici moeten immers wel morele beslissingen nemen. Daar gaat het in de politiek in de eerste plaats om.

Die overwaardering is ontaard in “neoliberalisme”. Dat is eigenlijk de bedrijfseconomische interpretatie van de overheid als organisatie, om die overheid een beperktere functie en minder zeggenschap te geven in naam van de economische doelmatigheid. Daar komt neoliberale politiek in de praktijk op neer.

Wat een halve eeuw geleden begon als het te pas en te onpas inschakelen van dure adviesbureaus en zelfbenoemde deskundigen, is ontaard in het uitbesteden van overheidstaken aan zelfstandige instellingen en bedrijven. Het parlement is daarmee akkoord gegaan, soms tegen beter weten in. Politici van links tot rechts bezondigen zich aan die heilloze politiek. Ministers kunnen hun verantwoordelijkheden nu niet meer waar maken. Zij zeggen dan ook keer op keer: daar ga ik niet over.

Zo maakt de staat zichzelf inderdaad ondergeschikt aan de economische denktrant, de efficiency en controlezucht van managers. In die neoliberale optiek is de overheid niet meer de staat die het algemeen belang dient, maar de publieke sector die helaas geld kost tegenover de private sector die geld oplevert.

Overheidsbeleid wordt vertaald in termen van consumptie, productie en marketing, kosten en baten, waarbij de morele dimensies uit het zicht verdwijnen. Bovendien gaat die economische opvatting van de maatschappij gepaard met verkokering en versplintering van beleid. Problemen rond arbeid, gezondheid, scholing en huisvesting worden steeds urgenter en stapelen zich op in het bijzonder bij kansarme gezinnen, maar men ziet de onderlinge verbanden niet. Daar is het al te laat voor.

Er zijn veel te weinig sociale huurwoningen. De regering neemt geen verantwoordelijkheid maar wijst naar de corporaties. Afschuiven van verantwoordelijkheid door regering en parlement veroorzaakt grote problemen. Dat blijft buiten beeld. Zo mochten banken zich straffeloos verrijken met ongedekte hypotheken, woekerpolissen, rentederivaten en zo meer. Het verzelfstandigde toezicht leunt op de sector zelf en faalt. De regering weigert categorisch in te grijpen en het parlement legt zich daar kennelijk bij neer.

Staatseigendom – bouwgrond, spoorwegen, nutsbedrijven, zelfs havens en waterbedrijven – wordt onttrokken aan democratische besluitvorming en overgedragen aan uitgekookte ondernemers om naar believen te exploiteren of te verhandelen op de beurs. Dat past in de neoliberale ideologie, die particuliere belangen niet principieel onderscheidt van algemeen belang.

Mismanagement en asociale zelfverrijking doen afbreuk aan onze gemeenschapsvoorzieningen. Particuliere belangen hebben ongeoorloofde invloed gekregen en bederven de politiek, die alleen algemene belangen hoort te dienen. Men kan en wil dat niet inzien, laat staan terugdraaien.

Hoofddoelstellingen van het regeringsbeleid

De nominatieve coherentie van de verschillende beleidsterreinen en hun onderlinge verbanden verdwijnen in de onverschillige denktrant van het neoliberalisme. Zo raken gelijkheid voor de wet, onderlinge solidariteit en de algemene vrijheid in het gedrang. Het schijnt dat niemand daar acht op slaat. Het fundament van de samenleving wordt afgebroken.

Scheiding van publieke en private organisatie vervaagt steeds meer. (Zie onze semipublieke instellingen, een lelijke contradictio in terminis.) Dat maakt misbruik van bevoegdheid legaal, zo dwaas als het is. Men is verblind. De drie staatsmachten raken steeds meer vervlochten, vooral wetgeving en bestuur. De rechtspraak is nolens volens gecompromitteerd geraakt door formele wetgeving die niet door de beugel kan.

De rechtsstaat wordt veel geprezen maar is zwaar aangetast. Hij kan zichzelf niet handhaven (zo stelt ook .B.C. Labuschange in “Recht en religie. De civiele dimensie van godsdiensten als geestelijke grondslag voor de democratische rechtsstaat.” Preadvies. 2007; Recht en religie en zie mijn “Recht en religie”, elders op deze website).

Libertarisme

In het neoliberale denken is de dominante stroming binnen de economische wetenschap overgenomen. Daarin staan de ondernemer en zijn aanbod volledig centraal. Het gezichtspunt van de ondernemer is uitgangspunt, nog nadrukkelijker en kritieklozer dan altijd al het geval was. En een overheidsinstelling is tevens ondernemer. Mede door de invloed van de libertarians in de VS van de jaren 70 (vorige eeuw) is de aanbodeconomie als denktrant sterk overheersend geworden. Ayn Rand is hun aanvoerder en ze propageert een extreem individualisme gepaard aan sterke aversie tegen overheidsbemoeienis. Als de ondernemer volledige vrijheid heeft, is dat beter voor iedereen. Dat is de simpele gedachte. Vrijheid: plicht of illusie Maar volledige of absolute vrijheid is intolerabel. (Zie mijn uiteenzetting over vrijheid op deze website.) Zodanige vrijheid gaat ten koste van de vrijheid van anderen. Absolute vrijheid corrumpeert zoals absolute macht absoluut corrumpeert.

Onder dat libertaire gesternte zijn door Reagan financiële waarborgen opgeheven en belastingen rigoureus verlaagd en de sociale voorzieningen verschraald. (The New Deal van Roosevelt uit de jaren 30 werd deels ongedaan gemaakt.) Zijn opvolgers gingen daarmee door, ook Clinton en Bush. De rampzalige bankencrisis van begin deze eeuw was het rechtstreekse gevolg, maar heeft niets wezenlijks veranderd. Je zou kunnen zeggen dat grote banken de staatskassen hebben geplunderd. De boosdoeners mochten hun sacrosancte bonussen houden. Dat zou het functionele element zijn in strafrechtelijke zin in geval van strafvordering. Strafvordering door wie? Het wachten is op de volgende ramp.

Lees verder >>>