door mr J. Wedeven
Wat zou de moraal van het verhaal zijn? Op cruciale momenten
komt de god van Jakob om de hoek kijken. Die heet ook zo in het
verhaal, de god van Abraham, Isaak en Jakob. Men zou vermoeden
dat daar morele overwegingen te vinden zijn, in die tekstdelen.
Toch isdat niet zo. Pas aan het slot, als de buit binnen is,
promoveert deze trouwe metgezel zichzelf tot god van Israël -
d.w.z.: dat lijkt zo. Maar dat laten we even buiten beschouwing.
We bekijken eerst de feiten en laten ons geen zand in de ogen
strooien. Dan blijkt - opvallend genoeg - nergens expliciet dat
Jakob, die schuldig is en dat weet (tegenover Ezau en Laban), zich
ook werkelijk schuldig voelt. Over moraal gesproken. Als we dat
zouden willen doen. Alles wat dit personage zegt of doet, wijst in
tegenovergestelde richting.
Wel levert hij een zwaar gevecht met een onbekende - het
bovenmenselijke - waar hij mank uit tevoorschijn komt, en wel
vlak voor zijn confrontatie met Ezau. We krijgen deze strijd
aangereikt als een afrekening. De beschrijving dwingt tot die
interpretatie. De vreemde vechtersbaas wordt wel aangeduid als
een engel, al staat dat woord nergens in de tekst. Aha, kijk eens
aan mensen, God heeft nu maar een engel uitgezonden? Ja, dat
hadden ze gedacht.
Nu kom ik terug op het optreden van de godheden in deze
vreemde geschiedenis. Want zo gemakkelijk komen we er niet van
af. Zo gemakkelijk komt zelfs deze aartsvader er niet vanaf. God,
hoe ook genaamd, is beslist niet equivalent met Jakobs god die
hem steeds bemoedigt als hij bedrog heeft gepleegd. Daarbij
komt zijn schuld niet ter sprake. Hij staat aan Jakobs kant en
helpt hem zonder mankeren, zij het zonder in te grijpen als een
deus ex machina.
Deze is dus per se niet dezelfde godheid als die, welke nu maar
even een engel uitstuurt. Wie dat aanneemt, veroorzaakt
kortsluiting. Wie daarvan uitgaat, kan het verhaal beter niet
lezen. De bewuste passage zelf eist dat deze mysterieuze
onbekende iets anders goddelijks is. Na Jakobs tweestrijd bij de
beek ”Jabbok” vraagt “de ander” naar Jacobs naam. Daarmee
laat Genesis merken dat die ander niet Jakobs (eigen) god is.
Het is iemand, die eindelijk Jakob ter verantwoording roept en die
hem straft: in de gedaante van een onbekende. Het gebeuren
krijgt daardoor een huiveringwekkende lading. Jakob krijgt
genade. Hij laat de ander niet gaan, en hij dwingt hem zelfs een
zegening af. Het pleit is beslecht. De onbekende heeft zich onthuld
als een echte God.
Jakob heeft die god voor zich gewonnen, en hij krijgt van deze
god de naam “Israël”. Die naam moet hem op de toekomst
richten. De god van Abraham en die van Isaäc en die van Jakob
doen denken aan voorouderverering. In dit verhaal vertoont die
overgeërfde god van Jakob totaal geen moreel gezag. De nieuwe
God van Israël heeft zich thans enig moreel gezag bevochten op
Jakob.
Nu kan de gelouterde zondaar oversteken om zijn broer te
ontmoeten. Die overtocht was erop of eronder. De verteller laat
het verhaal zelf spreken. Maar met dit ingrijpen geeft hij een
duidelijke toelichting op Jakobs morele positie. Daarmee is de clou
nog niet gegeven. Temeer daar het verhaal daarmee nog niet is
voltooid.
Jacob is weliswaar een aartsvader - of hij wordt dat - maar toch is
het een uitgekookte bedrieger en een onverbeterlijke egoïst -
kortom een boef. Hij vlucht uit angst voor zijn oudere
tweelingbroer, die hij een rotstreek heeft geleverd. Ik kom daar
zo meteen op terug. Hij vat snel moed met hulp van zijn god.
Daarbij kan hij geen schuldgevoelens gebruiken. Die komen, zoals
we zagen, ook niet ter sprake. Zijn oom Laban helpt hem. Hij
bedriegt Laban, en gaat er met de buit vandoor.
Per saldo (na 20 jaar op de boerderij) is dat laatste zeker het
geval. Een mooie complicatie is, dat ook Laban bedrog pleegt. Hij
verwisselt Lea en Rachel. En hij ontfutselt Jakob vee, dat hij hem
had beloofd. Maar hij is toch vooral zijn redder en weldoener. Je
zou al lezende haast vergeten, dat Laban per slot van rekening
zijn eigen belangen heeft als leider van zijn clan. Zonder hem zou
Jakob verloren zijn geweest.
Genesis maakt het wel heel onwaarschijnlijk dat Jacob zich
schuldig voelt tegenover deze Laban, gezien de onsympathieke
manier waarop hij op het laatst tegen hem tekeer gaat. Dat is
een cruciaal moment. Laat de lezer zich toch meeslepen door de
boze verwijten van de held van de parabel? De schrijver is zo
handig zijn hebzuchtige personage sprekend in te voeren; net als
Laban even eerder: om zich te beklagen.
Copyright © 2014 - 2017 mr. J. Wedeven, Groningen