door mr J. Wedeven
Wie is Laban? Veeboer Isaäk (vader van Jakob en Ezau) is
stamhoofd en erfopvolger van zijn vader Abraham de nomade. Hij
is getrouwd met Rebecca, een zuster van de arameeër Laban die
ook veeboer is, en leider van zijn eigen clan. Laban is dus een oom
van Jakob. de zoon van Isaäc.
De periode bij Laban ( twintig jaar) is de kern van het verhaal. Hij
is gastvrij en loyaal. Dit tijdvak zou het omslagpunt moeten zijn
voor de hoofdpersoon. En dat is het niet. Hier krijgt Jakob alle
gelegenheid zich te beteren, maar het gaat hem slechts om het
gewin.
Na zijn oorspronkelijke misdrijf zakt hij voor de proef op de som,
door opnieuw bedrog te plegen om zich te verrijken. Genesis laat
daar geen twijfel over bestaan. Dan pas komt zijn schuld in het
geding: namelijk wanneer hij zich wil verzoenen met broer Ezau.
We zagen dat er geen reden is te veronderstellen, dat hij zich
schuldig voelt jegens Laban.
Zijn schuld tegenover Laban - namelijk het bedrog dat de auteur
zelf benoemt: de enige plaats in de tekst waar hij zich
commentaar veroorlooft - speelt verder geen enkele rol in het
verhaal, alsof die schuld niet bestaat. We kunnen slechts gissen of
de hoofdrolspeler zich ooit heeft moeten verantwoorden voor dit
bedrog. Het lijkt daar beslist niet op.
Hij weet dat hij schuldig is tegenover broeder Ezau, maar hoever
zijn schuldbesef reikt, blijft in het ongewisse. Hij doet wel boete
om met zichzelf in het reine te komen in een confrontatie met
een onbekende god, die hem werkelijk straft. Die god geeft hem
de naam Israël - een promotie. Maar meteen daarna is hij
oneerlijk: tegenover Ezau zelf, nog tijdens hun hereniging. Het
bloed kruipt waar het niet gaan kan. Egoïsme en hebzucht
prevaleren boven schuldbesef, erkentelijkheid en sympathie -
kortom boven medemenselijkheid.
Het kolossale bedrog aan het begin van het verhaal heeft
mythische allure en zet de toon. Daar kom ik straks op terug. We
bekijken nog even de momenten die het interessantst zijn voor de
interpretatie van het verhaal.
Laban getuigt van mensenkennis door niet zomaar zijn mooie
dochter weg te geven. Het verwisselen van Rachel met Lea
spreekt tot de verbeelding, maar is van ondergeschikt belang
omdat Jakob haar een week later toch krijgt. Daarvoor moet hij
langer blijven werken. Dat is niet oneerlijk. Wie denkt - ´boontje
komt om zijn loontje´, is wat te snel. Laban verbergt flink wat
vee, dat voor Jakob als beloning bestemd was. Maar de veestapel
die Jakob verkrijgt, weet hij uit te breiden met listen en
tovenarij.
Na twintig jaar zit zijn arbeidstijd erop. Hij eigent zich toe wat
hij heeft verdiend en gaat er in het geheim mee vandoor -
bedrog, zegt Genesis. Laban heeft twee dochters aan hem
uitgehuwelijkt. Hij belastert nu Laban om die dochters mee te
kunnen nemen.
Laban achterhaalt hem. Als veeboer en als hoofd van zijn clan is
hij zwaar benadeeld. Hij sluit toch vrede met zijn weggelopen
compagnon, omdat hij zo verstandig is.
Zo heeft de “held” grote rijkdom verkregen. Een deel daarvan kan
hij mooi gebruiken om de vijandschap van zijn broer af te kopen.
Broer Ezau, die dat geschenk niet nodig heeft, vergeeft hem.
Maar Jakob, de huichelaar, durft zich niet werkelijk met hem te
verzoenen. Na hun hereniging reist hij stiekem een andere kant
op na zijn broer te hebben voorgelogen. Dat is weer bedrog. Zo zit
het verhaal in grote lijnen in elkaar.
Valt er nog iets positiefs te zeggen over de hoofdpersoon van deze
mythe? Hij heeft zich aardig uitgesloofd met Rachel in het
vooruitzicht, en ook daarna nog dertien jaar. Hij was succesvol,
hij heeft goed geboerd en is rijk geworden. Daar kan het grotere
verhaal van de aartsvaders mee voort.
En eigenlijk is dat natuurlijk een heel cynisch gegeven, dat de
schrijver van Genesis ons hier in de maag splitst. Dan moeten we
het verhaal wel op waarde schatten en niet zoetsappig opvatten.
List en bedrog worden beloond, en staan hier zelfs aan de basis
van een heel volk. Jakob is gestraft bij Jabbok voor zijn
wangedrag. Zijn hebzucht en huichelarij jegens Laban vallen daar
niet eens onder. Daarna is hij meteen weer oneerlijk, nota bene
bij de hereniging met zijn bedrogen broer. Daarmee is hij gezakt
voor zijn tweede herexamen. (Het eerste herexamen was bij zijn
oom op de boerderij).
De “pseudo-moraal” zou daarom moeten zijn, dat egoïsme,
hebzucht, huichelarij, list en bedrog weliswaar slecht zijn, maar
toch vergeeflijk: namelijk voor wie het slim aanpakt zonder zich
van de wijs te laten brengen door schuldgevoelens, mits alles
voordelig uitpakt voor de bedrieger zelf. Dat is de cynische bottom
line, de anti-moraal. De lezer wil er liever niet aan geloven. En
toch, de hoofdpersoon is consequent de onverbeterlijke schurk.
Copyright © 2014 - 2017 mr. J. Wedeven, Groningen