Elk nadeel heb z’n voordeel (1)

     Jan Wedeven

Unitas Nieuws no.6, juli 2001

“Staunton was the most profound opening analyst of all time...”, aldus R. Fischer in 1964.

De aandachtige lezer van onze clubkronieken herinnert zich nog het beroemde Café de la Régence uit mijn vorige bijdrage. Philidor ontmoette daar de verschrikkelijke Robespierre. In het jaar 1843 vindt in datzelfde café onder grote publieke belangstelling de ontmoeting op de 64 velden plaats tussen de Franse topschaker in die dagen met de fraaie naam Saint Amant, en de Brit Staunton (Howard, 1810-1874).

Aangaande die Engelse oude meester, een der grondleggers van het moderne schaak, wil ik graag enkele wetenswaardigheden onder jullie aandacht brengen.

Waterloo

Staunton versloeg eerder genoemde Fransoos in een lange tweekamp met de cijfers 13-8. Daarmee was de Franse suprematie op schaakgebied sedert de successen van Philidor, diens leermeesters en adepten, doorbroken. (Of deze Saint Amant heilig en beminnelijk was, wat zijn naam doet vermoeden, valt nog te bezien, volmaakt was hij dus in geen geval.)

Op het militaire slagveld had zich iets soortgelijks twee decennia eerder al voltrokken: de Engelsen namen toen de van het eiland Elba ontsnapte schurk Napoleon gevangen, nadat z’n bloeddorstige leger eindelijk voorgoed bij Waterloo in de pan was gehakt. Dat werd hoog tijd. Onder de bezielende regie van deze Corsicaanse barbaar waren maar liefst anderhalf miljoen mensen gesneuveld. Vive l’Empereur. Ere wie ere toekomt.

Howard Staunton is eigenlijk niet de oorspronkelijke naam van deze talentrijke persoon, dat wil zeggen, naar alle waarschijnlijkheid niet. Ik zal dat proberen uit te leggen.

Roddelende goegemeente

Zijn eigenlijke professie was acteur, en Shakespeare-kenner. Op latere leeftijd publiceerde hij uit dien hoofde een bewerkte editie van Shakespeare’s toneelstukken. Dat komt later nog ter sprake. Maar waar het hier even om gaat is het volgende. Toen hij aanvankelijk als toneelspeler enige bekendheid verwierf, verspreidde zich het gerucht dat hij eigenlijk de zoon van een bekende graaf was. Zo zou hij aan zijn voornaam zijn gekomen: Howard, zijnde de achternaam van die graaf, ene ‘Earl zus en zo Howard’. Een soortgelijk geruchtencircuit voorzag hem van de achternaam Staunton. Opmerkelijk genoeg liet hij zich dit alles welgevallen, hij koketteerde er als het ware mee. Bijgevolg is zijn geboortenaam ons niet eens bekend. De hele gang van zaken geeft enigszins een idee van hoe de sfeer was in die tijd onder de beter gesitueerde burgerbevolking. Je zou haast gaan vermoeden dat Howard Staunton zelf deel uitmaakte van die roddelende goegemeente, maar het doet allemaal totaal niet ter zake.

Het curieuze van het geval is natuurlijk wel dat het van oudsher toch gold als een zware maatschappelijke handicap als je geboren was uit een buitenechtelijke relatie. Zo is van Erasmus bekend dat hij zijn hele leven lang alle zeilen bij moest zetten om het vooroordeel tegen hem als het bastaardkind waar hij voor doorging, te compenseren, terwijl hij er tegelijkertijd voor moest zorgen dat zo weinig mogelijk ruchtbaarheid aan zijn afkomst werd gegeven. Hij was namelijk wel echt een “onecht” kind; niet van iemand met een adellijke titel trouwens (zoals dus van Howard Staunton werd beweerd), dat zou nog aardig wat gewicht in de schaal hebben gelegd.

Ook in onze tijd doet het vooroordeel nog opgeld. In Hollywood scheldt men elkaar graag uit voor “son of a bitch”. En in de Arabische wereld wordt een politiek tegenstander bij voorkeur aangeduid met de woorden: zoon van duizend hoeren. Die laatste uitdrukking gaat dan vaak nog vergezeld van een erg schunnige opmerking, die ik hier fatsoenshalve maar niet zal vermelden.

Dat Erasmus steeds met die lastige kwestie te kampen had – de samenleving van toen was nu eenmaal nog iets primitiever dan die van ons en daarbij erg feodaal – verklaart allicht mede zijn geweldige gedrevenheid, en ook de grootmoedige verdraagzaamheid van deze zeer wijze tegenspeler van Luther.

Zo heeft elk nadeel zijn voordeel, zou je kunnen zeggen met dank aan Johan Cruyff. Luther op zijn beurt was erg opvliegend van karakter, en juist niet erg tolerant, …waarvan akte. De uitsluitend in het schaakspel geïnteresseerde lezers moeten mij deze lange uitweiding maar niet euvel duiden. Spoorslags keren we terug naar het onderhavige onderwerp. Wat was Staunton voor een figuur? We zijn terug in de 19e eeuw. Wat een historicus zo leuk vindt aan zijn vak is dat hij zich een tijdreiziger kan wanen.

Onverdroten

Hij had een fors postuur met brede schouders en een hoofd als een leeuwenkop. Hij hulde zich in dure kledij van zijde en satijn die als pompeus kon worden aangemerkt; vermoedelijk een uitvloeisel van zijn korte loopbaan als toneelspeler. Het moet haast geleken hebben alsof hij was vergeten zich na de voorstelling om te kleden, ook toen hij allang geen acteur meer was en zich helemaal op het schaken was gaan toeleggen – vanaf z’n 26e deed hij dat. Je zou ook kunnen zeggen dat het leek of hij uit het theater ontsnapt was tijdens de voorstelling.

Het kwam hem wel goed van pas. Hij had een hekel aan middelmatigheid. Hij duldde geen tegenspraak, trad soms op als een bruut, onverdroten, niets en niemand ontziend, en hij kon slecht tegen zijn verlies.

Schwartzmann, de damkampioen

Die laatste eigenschap komt veel voor, juist onder sterke spelers. Het is de duistere keerzijde van hun fanatisme. Zo heb ik eens horen verluiden dat de Russische dammer Schwartzmann, de ex-wereldkampioen, zich eens na een verliespartij in de Nederlandse competitie bijzonder onsportief heeft gedragen: hij tilde het dambord op waarop hij zojuist een vreselijke blunder had begaan, en smeet de damstenen met een woedende kreet door de speelzaal. Bij mijn weten is zoiets bij ons op het Denksportcentrum zelfs nimmer vertoond.

Staunton zou dus als arrogante kwast en ijdele snob moeten worden gedoodverfd, ware het niet dat hij zich zeer verdienstelijk heeft gemaakt voor de schaakwereld. ( In dergelijke omstandigheden wordt zo iemand liever gekarakteriseerd als temperamentvol.)

Zo organiseerde hij het allereerste internationale schaaktoernooi als uitsmijter bij de wereldtentoonstelling van Londen halverwege de 19e eeuw. Winnaar werd de sterke schaker Anderssen. En zo was hij degene die de basis legde voor de precieze schaakregels zoals die uiteindelijk hun beslag kregen in het FIDE-reglement van 1929. Van zijn hand verschenen diverse schaakboeken.

Morphy’s partijen

In 1860 publiceerde hij als klap op de vuurpijl analyses van partijen van een vermaarde tijdgenoot: de geniale Morphy. Slechts twee jaar eerder had Morphy hem uitgedaagd voor een match. Deze prachtkans heeft Staunton helaas aan zich voorbij moeten laten gaan. Waarom?

Welnu, dat zat zo: weer twee jaar terug, in 1856 dus, had Staunton zich tegenover zijn uitgever gebonden aan een strak tijdschema voor het plegen van onderzoek naar Shakespeare, ten behoeve van de nodige publicaties waartoe onze brave King Lear zich had verplicht in zijn hoedanigheid van Shakespeare-deskundige.

Een en ander kostte Staunton zeeën van tijd. Deze uitgever nu ontpopte zich op het moment suprême als een hardvochtige dienstklopper. Hij wilde Staunton geen dispensatie verlenen what so ever, by no means, van z’n contractuele plichten. Dus had Staunton gewoon geen tijd om tegen Morphy in het krijt te treden.

Je vraagt je dan wel af waar Staunton de tijd vandaan haalde voor die schaakanalyses – van Morphy’s partijen nota bene – die hij in 1860 liet verschijnen, en voor de uitgebreide schaakrubrieken die hij evengoed nog verzorgde.

Toch kunnen we gevoeglijk aannemen dat die maatschappelijke plichten van Staunton niet als doekje voor het bloeden dienden; niet als een voorwendsel omdat hij niet goed durfde tegen Morphy. In de eerste plaats staat lang niet vast dat Staunton in een onderling treffen kansloos zou zijn geweest. Hij was ten slotte ongeveer de beste schaker van Europa. Maar bovendien was Staunton als heuse autodidact erg eigenzinnig en overtuigd van zichzelf, voor niets en niemand bang. Daarbij zou het kunnen zijn – dat is ten slotte niet helemaal ondenkbaar – dat hij de inkomsten die zijn drukke bezigheden hem opleverden, hard nodig had.

Er is echter een omstandigheid die deze laatste veronderstelling wat minder geloofwaardig maakt, en welke in ieder geval het vermelden waard is. Staunton had zijn naam weten te verbinden aan een door hem goedgekeurd model schaakstukken. Daardoor kreeg hij een vast bedrag uitgekeerd voor elke doos met stukken die verkocht werd. Zo is dus het verplichte Staunton-model in de wereld gekomen. Het moet hem aardig wat poen hebben opgeleverd.

Lees verder >>>