Bona fides in theorie

      mr. J. Wedeven

De maatschappij kan slechts goed functioneren bij de gratie van de goede trouw. Goede trouw, alias bona fides, is in zijn essentie het voornaamste kenmerk van alle recht en van alle moraal. Bona fides is het cement van de samenleving. Fides betekent zowel geloof als vertrouwen.

Wijde strekking

De goede wil, de bonafide wil, de overtuigde bereidwilligheid om de verplichtingen van de goede trouw in acht te nemen, is de exclusieve voorwaarde waaronder individuele rechten en plichten naar waarheid kunnen bestaan. Indien de bonafide wil ontbreekt en kwade wil, kwaadwilligheid aanwezig is, komen in principe geen echte, geldige rechten en plichten tot stand of ze blijven niet in stand. In dat geval zijn de motieven van de persoon in kwestie niet zuiver.


Bona fides is met zijn vele implicaties in constitutieve zin van belang voor alle morele en juridische relaties. Bona fides is het principiële fundament van alle recht en alle moraal.

Reikwijdte van het begrip, begripsbepaling

Bona fides, als rechtsbeginsel en als persoonlijke morele plicht, dient ruim te worden opgevat in overeenstemming met haar principiële betekenis. Daarom stel ik de volgende definitie voor, als propositie.


Bona fides is een algemeen rechtsbeginsel en tevens een verplichte morele conditie gekenmerkt door eerlijkheid, integriteit, betrouwbaarheid en zorgvuldigheid, die de subjectieve overtuiging met zich meebrengt van de juistheid van het eigen doen en laten in relatie tot de ander of anderen.


Bona fides heeft gewoonlijk betrekking op een concreet geval. Maar bona fides is op zichzelf beschouwd een rechtsbeginsel en bovendien een moreel beginsel. Bona fides is een paradoxaal begrip: zij is altijd vereist, maar kan niet worden opgelegd of afgedwongen.


Voor die juistheid zijn algemene normen, principes, van belang: bijv. zorgvuldigheid, integriteit, gelijkwaardigheid en wederkerigheid. Ook humanitaire waarden en goede zeden, fatsoen, eerbied voor de menselijke waardigheid en redelijkheid zijn geboden in tegenstelling tot willekeur, wreedheid, mensenrechtenschending, onzindelijke praktijken, machtsmisbruik c.q. misbruik van bevoegdheid. De juistheid heeft niet betrekking op de gevolgen van het doen en laten. Het gaat om de zuivere motieven, de ethische norm, de goede beweegredenen in overeenstemming met waartoe men verplicht is. De subjectieve overtuiging komt voort uit zuivere motieven. Bona fides is deontologisch.


Moderne "semipublieke" overheidsinstellingen vermengen doelbewust algemene met private belangen en doelstellingen, dus met particuliere of persoonlijke belangen. Dat is strijdig met de functie van overheidsinstellingen in een rechtsstaat, maar het is ook in strijd met het principe van de goede trouw in verband met misbruik van bevoegdheid, dat onvermijdelijk is geworden door belangenverstrengeling. Toch accepteert men deze instellingen als wetmatig uitgaande van een positivistische rechtsopvatting. Principieel gezien komt het echter neer op schending van de rechtstaat, een normatieve categorie.

Bona fides in een concreet geval

Laten we een concreet geval bekijken, een casus, ter illustratie en ter toetsing van de theorie. Stel het geval van een bezoeker van een rommelmarkt. Deze is een bewonderaar van de schilderes Rosina Wachtmeister, en hij ziet een schilderij van haar staan. Als aspirant koper gaat hij onderhandelen met de marktkoopman, eigenaar van het schilderij. Bij het onderhandelen zegt de koopman dat het schilderij echt is, werkelijk geschilderd door Rosina Wachtmeister. Vervolgens komen ze een ogenschijnlijk redelijke prijs overeen en bezoeker koopt het en neemt het mee. Enige tijd later blijkt het schilderij een vervalsing te zijn. De nieuwe eigenaar wil het teruggeven en de koopsom terug vorderen. De koopman weigert.


In ons recht wordt niet alleen de contractuele, maar ook de précontractuele fase beheerst door de goede trouw. Dit is de rechtsregel die hier van toepassing is. Het begrip goede trouw heeft in deze rechtsregel de betekenis van het rechtsbeginsel bona fides: de algemeen gestelde verplichtingen van bona fides als individuele morele conditie. In deze casus is vervolgens de cruciale vraag: is de marktkoopman te goeder trouw, bonafide in zijn relatie tot de koper? Gezien de gebruiken - gewoonterecht - op een rommelmarkt en omdat je van een koopman op zo'n markt niet mag verlangen dat hij zijn schilderijen laat taxeren, is het risico voor de koper. De marktkoopman mag bij het loven en bieden zeggen dat het schilderij echt is, hoewel hij dat niet helemaal zeker weet. Zo zou een rechter waarschijnlijk oordelen: in overeenstemming met de goede trouw in casu van de koopman. Als bona fides wordt geobjectiveerd, heet het dat naar redelijkheid en billijkheid de koper opdraait voor het risico van vervalsing.

presumptie van bona fides van de ander

Het belangrijkste bestanddeel van bona fides, tevens het meest precaire aspect van bona fides als morele conditie met grote implicaties, is de verplichte veronderstelling (presumptie) van goede trouw van (bij) de ander. Het is onvoorwaardelijk verplicht om uit te gaan van de goede trouw van de ander. Zodra iemand dat expliciet niet of niet meer doet, is hij zelf te kwader trouw: als principe. Dat is goed om te beseffen. Presumptie van bona fides van de ander is onvoorwaardelijk verplicht.


Het is namelijk voor iemand die daadwerkelijk van kwade trouw beschuldigd wordt, doorgaans niet meer goed mogelijk zijn eigen goede trouw tegenover z'n aanklager aan te tonen, ook wanneer hij toch weldegelijk te goeder trouw is .Om die reden is het verkeerd om kwade trouw te veronderstellen en wie dat toch doet is zelf te kwader trouw.


Pas als sprake is van benadeling of dreigend nadeel veroorzaakt door de ander, mag men die noodzakelijke presumptie loslaten, althans opschorten. Het beste is dat de benadeelde dan een tussenfase inbouwt waarin hij slechts experimenteel kwade trouw veronderstelt.


Zo belandt de bonafide en benadeelde persoon dan eigenlijk in de algemene problematiek van de onrechtmatige daad in het recht, principieel gezien, dus bij de essentiële vragen:
is er schade; is er oorzakelijk verband met de betreffende daad of uiting; is er oneerlijkheid, en verwijtbaarheid van de daad? Is herstel mogelijk? De persoon in kwestie dient die vragen dan eigenlijk te onderzoeken als een rechter in eigen zaak, voor zover nodig. Als hoofdregel draagt hij zijn eigen schade. En na beraad kan hij zijn conclusies trekken. Als het gaat om een ernstig geval dat persoon in kwestie niet kan oplossen, kan hij maatregelen nemen. Hij kan een mediator of advocaat te hulp roepen en desnoods kan hij zijn zaak voor de rechter laten komen. Meestal is het sop de kool niet waard.


Onrechtmatigheid valt niet altijd samen met kwade trouw. Een rechter hoeft zich niet per se bezig te houden met de motieven van de onrechtmatige daad. Hij objectiveert het geval en vooral de verwijtbaarheid van de daad. Hij objectiveert de subjectieve conditie goede trouw, oordelend naar redelijkheid en billijkheid. In het voorbeeld hierboven moet de koopman geacht worden te goeder trouw te zijn geweest tegenover de koper. Dat hij dat werkelijk was, is niet 100 % zeker en dat hoeft ook niet. Het gaat om de beslissing.

Strafrecht

De verplichte presumptie van goede trouw is vergelijkbaar met de onschuldpresumptie in het strafrecht. Een verdachte wordt geacht onschuldig te zijn, zolang hij of zij niet definitief is veroordeeld. Dit verplichte uitgangspunt heeft gevolgen voor het strafproces: equality of arms, verbod van undue influence en fatsoenlijke bejegening van de verdachte. Het spreekrecht van (vermeende) slachtoffers op de zitting is in strijd met de onschuldpresumptie.