Jan Wedeven
mei 2022
Dit geloof of vertrouwen in de mens vindt een zekere bevestiging in de intermenselijke communicatie en samenwerking om de mogelijkheden die de natuur - de objectieve werkelijkheid - biedt, effectief te benutten. Stenen bakken uit rivierklei om daar huizen mee te bouwen, is daar een mooi voorbeeld van. Al doende leert men, maar je zult toch ooit op het idee moeten komen, nietwaar? Die samenwerking staat of valt met onderling vertrouwen, dat niet mogelijk is zonder principieel vertrouwen in de mens, zijn geest en zijn ervaring.
Dit effectieve vertrouwen van mensen onderling betreft een normatieve categorie: als moreel (en ook juridisch) criterium bij uitstek voor behoorlijke samenwerking en communicatie binnen de samenleving, dus in het maatschappelijk verkeer, in tegenstelling tot wantrouwen en slecht begrepen eigenbelang. Dat eeuwige wantrouwen, God betere het. Zonder adequate communicatie en coöperatie komt niet veel goeds tot stand qua kennis en vaardigheden in de natuur waarin wij leven en waarvan we volledig afhankelijk zijn voor ons bestaan. Zonder het nodige vertrouwen in de zin van goede trouw ontstaat vervreemding, chaos en destructie. (Zie mijn bespreking van bona fides in theorie op deze website.) Dat gebeurt dan ook niet zelden in de praktijk.
We zien dus dat dit essentiële principe van bona fides (geloof/vertrouwen) als morele conditie voor de mens in “la condition humaine” waartoe hij bij wijze van spreken veroordeeld is, en daarnaast bovendien als algemeen uitgangspunt a priori en wetenschappelijk paradigma, onontbeerlijk is indien we de mens, zijn geest en zijn ervaring willen kennen en die kennis willen benutten.
Dit vertrouwensbeginsel, zoals ik het wil noemen, bepaalt dus de intermenselijke relatie in zekere mate qua communicatie en coöperatie en ditzelfde principe van bona fides als algemeen uitgangspunt (en paradigma), is bepalend, althans in zekere mate, voor de relatie van de mens als subject tot de objectieve werkelijkheid waarvan hij deel uitmaakt en waarop hij is aangewezen. (De gebruikelijke bestuursrechtelijke betekenis van het woord vertrouwensbeginsel is de norm, dat de burger erop moet kunnen vertrouwen dat de overheid gedane toezeggingen nakomt. Wat je belooft moet je ook doen, anders had je het niet moeten beloven.)
Een ander voorbeeld van een paradigma is de vooronderstelling dat de werkelijkheid louter materieel (stoffelijk) van aard is en dat daarom het geestelijke herleidbaar is tot materie. Deze merkwaardig simpele veronderstelling dat alles in wezen materie is, heeft zijn nut als werkhypothese, dus als theoretisch denkmodel voor de natuurwetenschappen zoals de (bio)fysica, de chemie of de astronomie. Onderzoeksresultaten gelden dan slechts onder die voorwaarde, dus binnen dat theoretisch denkkader.
Door de noodzakelijke terugkoppeling naar dat uitgangspunt, die voorwaarde, achterwege te laten, doet men alsof die veronderstelling bewezen is (als de waarheid) door de mooie onderzoeksresultaten, quod non. Er is niet bewezen wat al was voorondersteld. Zo krijgt die hypothetische voorwaarde praktisch gesproken het karakter van een paradigma. Het is echter in werkelijkheid een dogma, dat de moraal doelbewust buitenspel zet. Daarom is deze (werk)hypothese of dit uitgangspunt (mijns inziens) ongeschikt voor de typische menswetenschappen zoals de psychologie, de sociologie of de economie.
Deze materialistische opvatting is niet in overeenstemming met het algemene vertrouwensbeginsel zoals ik dat hierboven beschreven heb, vanwege de grote betekenis van de moraal voor de mens (ter onderscheiding van het dier) en ook vanwege de menselijke predispositie ten opzichte van de objectieve werkelijkheid, oftewel het antropisch principe: we zijn voor ons bestaan volledig afhankelijk van de natuur die we bestuderen en willen leren kennen; en ook onze ervaring is van die werkelijkheid afhankelijk (en niet andersom zoals aanhangers van het “logisch positivisme” menen). Zie ook “Recht en religie” op deze website, de laatste paragraaf getiteld “Idealisme tegenover materialisme”.
Overigens voldoet het gebruikelijke concrete begrip materie niet meer in ver gevorderd natuurkundig onderzoek (beneden microniveau). Men vervangt het dan door het speciale begrip “informatie”: een paradigmaverschuiving.
De materialistische – hoe men materie ook precies wil definiëren – wereld- en levensbeschouwing die de consequentie is van dit uitgangspunt of dogma, is onhoudbaar omdat de abstracte logica van de wiskunde – de oorzakelijkheid als zodanig - die typisch niet stoffelijk van aard is (en die a priori gegeven is volgens de wetenschapsfilosoof Immanuel Kant: onafhankelijk van de empirie, hij gaat daaraan vooraf) toch weldegelijk relevant is voor de werkelijkheid die we willen leren kennen. Immers zonder die logica en zonder de logica van de taal en het denken kan de werkelijkheid niet bestudeerd of gekend worden. Dit geloof in materialisme in tegenstelling tot idealisme is dus (in werkelijkheid) überhaupt geen beschouwingswijze van de werkelijkheid of van de ervaring van de werkelijkheid.
De logica, de oorzakelijkheid, is inherent aan de werkelijkheid. Dat is klaarblijkelijk zo als je bijv. bedenkt dat de citroenzuurcyclus van de plant, die zuurstof produceert die de mens inademt, nog steeds zou bestaan als de mens zou zijn verdwenen. Die stofwisseling is dus niet een menselijke projectie of iets dergelijks. Causaliteit is geen menselijke uitvinding, maar is gegeven met de natuur waarvan de mens deel uitmaakt.
Copyright © 2022 mr. J. Wedeven, Groningen