De amorele kwaliteit van het moderne denken (3)

      Jan Wedeven

Beginselloosheid

In de Volksgezondheid in Nederland zijn de basisbeginselen van de samenleving doelbewust geschonden: solidariteit en rechtsgelijkheid. Verpleging en hulpverlening zijn verworden tot een product genaamd zorg (“productie”: kwantificering), dat wordt ingekocht of aanbesteed en waarop verzekeraars ongeoorloofde invloed mogen uitoefenen volgens de formele wet. Daar rust geen zegen op.

De verzekeringsmaatschappij, Menzis (verbuiging van menz), Zilveren Kruis (het is niet alles goud wat er blinkt), of Univé, Achmea, enz. is bevoegd tot undue influence bij formele wet. Die bevoegdheid is desalniettemin in materiele zin rechtstreeks in strijd met hogere wetgeving (in formele zin) en met het objectieve recht. Toch staat de rechter voor voldongen feiten. Hij is de wetgever niet. Waarom heeft de Raad van State niet ingegrepen tijdens het wetgevingsproces?

Wijkverpleegkundigen horen natuurlijk in dienst te zijn van de gemeente waar ze werken.
(Als dienaars van de volksgezondheid staan ze principieel gezien in dienst van de overheid, het algemeen belang.)
In plaats daarvan moeten ze hun werk doen in dienst van een bedrijf, dat hun pleegzorg mag exploiteren (en kwantificeren) met overheidsgeld – een ingewikkelde, ondemocratische en geldverspillende constructie, nadelig voor iedereen behalve de ondernemer. Het getuigt van ideologische verblinding.

Deze constructies zijn gangbaar in grote delen van de gezondheidszorg. Daarom nog een aantal opmerkingen hierover. De verpleegkundige is gedegradeerd tot een uitvoerder die zich minutieus moet laten controleren. De verzekeraars oefenen hun ongeoorloofde invloed uit - principieel verkeerd en frustrerend - bijv. door middel van een standaard dbc – diagnose-behandel-combinatie.
De pleegzorg is gedevalueerd tot “productie” (sic) waarbij de begunstigde een “quantité negligeable” is vanuit het gezichtspunt van de duur betaalde ondernemer.


Het neoliberale denken heeft hier een onzindelijke uitwerking gekregen bij gebrek aan onderscheidingsvermogen. Kostenbeheersing, het gebruikelijke motief, is in zijn tegendeel verkeerd. De samenleving wordt op allerlei kosten gejaagd op deze manier, mocht het alleen om de kosten gaan.

Goede sociale voorzieningen die goed toegankelijk zijn, bevorderen gezondheid, onderwijs en werkgelegenheid en een hechte solidaire samenleving; en ze verminderen dakloosheid, criminaliteit, ziekte en onvrede, zodat justitie wordt ontlast.
Maar de diverse beleidsmakers houden daar geen rekening mee. Ze beheren hun eigen winkel ten nadele van andere winkels. Decentralisatie en verzelfstandiging van uitvoeringsorganen als het UWV zijn beslist niet bevorderlijk voor een wat bredere blik.

Het moderne denken zonder( voldoende) onderscheidingsvermogen komt niet alleen voort uit onze overwaardering van de economie. Het materialisme van de moderne wetenschap - alles, ook het geestelijke, is in wezen materie of komt daaruit voort – is langzaam maar zeker ontaard in een algemeen gangbare materialistische levensbeschouwing, waarvan men zich amper bewust is en die afbreuk doet aan ons normatieve besef.

Mensbeeld

Mijn pleidooi voor een principiële denkwijze en principiële, in de zin van idealistische, wetenschapsbeoefening in mijn uiteenzetting “Recht en religie” Recht en religie op deze website, geldt niet alleen voor de rechtswetenschap en de wetenschapsfilosofie, maar ook voor de sociale wetenschappen zoals de economie.

In die moderne wetenschappen staat de mens centraal, maar niet als redelijk en zedelijk wezen. Het mensbeeld is daar sterk vereenvoudigd ter wille van “waardevrije” wetenschap. De mens wordt in die optiek bepaald door zijn concrete noden en zijn naar intensiteit gerangschikte behoeften. Morele waarden en oordelen blijven buiten beschouwing. Exact uitgedrukt zijn die niet “gedefinieerd”.

In de economie speelt die rangschikking van de behoeften een ondergeschikte rol. In feite staat niet zo zeer de mens centraal of zijn gedrag, als wel het geld of kapitaal dat hij spendeert, investeert, verwerft of oppot. Landbouwproducten zijn voor een econoom even interessant als cosmetica of als wapentuig: er is behoefte aan, er is schaarste en er valt dus geld aan te verdienen.

Het begrip werkgelegenheid getuigt van een soortgelijke onverschilligheid. Het bestaat alleen in een positieve betekenis, net als nationaal inkomen. Hoe meer, hoe beter. In werkelijkheid is er veel schadelijke werkgelegenheid. Ook die levert geld op, hoewel er schade mee wordt aangericht. Denk aan papaverboeren, of gewapende huurlingen of aan perverse bankiers, corrupte notarissen of bedrijfsleiders die extreem veel “verdienen”, of vergiftigende industrieën.

Die extreme zelfverrijking komt neer op machtsmisbruik en willekeur. Het staat symbool voor de morele ontworteling van de gevestigde orde. Voor de rijken gelden andere maatstaven dan voor de armen. Zo ondermijnt de gevestigde orde de maatschappelijke moraal. Linkse partijen noch vakbonden komen daartegen in opstand. Ze hebben zich gecompromitteerd. Op den duur zal de liederlijke opeenhoping van kapitaal de gevestigde orde opbreken. Kapitalisme als maatschappelijk bestel gaat aan zijn eigen onrechtvaardigheid ten onder, als communisme geen tegenwicht biedt.

Personele unies

Het communisme is mislukt, dat wil zeggen het bolsjewisme, maar het kapitalisme is ook niet houdbaar. Het communisme zal opnieuw uitgevonden moeten worden om het kapitalisme bij te sturen.

Het is leerzaam te zien hoe in 1917 het leiderschap van Lenin onmiddellijk ontaardde in wrede dictatuur. Lenin had in zijn zelf ontworpen staatsbestel de organen van de staat strikt gescheiden van de organen van de partij, opdat de partij (de enige) de staat – lees: de regering - kon controleren, zoals een volksvertegenwoordiging dat doet. Maar zodra hij aan de macht was, hief hij die scheiding op door personele unies. Zo werd hij zelf partijleider (hoofd van het politbureau) en staatshoofd tegelijk. Controle van buitenaf was meteen onmogelijk geworden en medezeggenschap uitgesloten.

Vergelijkenderwijs is onze premier tevens leider van zijn eigen partij, met het verschil dat dit niet de enige (regerings)partij is.

Zo gevaarlijk zijn personele unies of dubbelfuncties in de politiek. Waar verschillende bevoegdheden niet gescheiden blijven, worden ze misbruikt. Daarom is het heel verkeerd dat bij ons partijleiders vaak tevens minister of premier zijn. Partijleiders horen als lijsttrekker in de Tweede Kamer hun kiezers te vertegenwoordigen.

Als ze in plaats daarvan beide genoemde functies vervullen, ontstaat osmose tussen regering en coalitie, die het parlement als geheel tandeloos en onzelfstandig maakt. Veel kamerleden hebben lucratieve bijbanen. Ze stemmen niet onafhankelijk, niet zonder last of ruggespraak. Dat is in strijd met de Grondwet, ongeacht of ze hun baan hebben gemeld bij de voorzitter.

Evenzo mogen bedrijven, zoals verzekeringsmaatschappijen, geen publieke bevoegdheden uitoefenen. Dat zou wat moois zijn. Toch past dat juist in het moderne liberale denken.

Het is rechtstreeks in strijd met ons staatsrecht en ons rechtsbestel. Dat schijnt men niet te merken. In diezelfde geest zijn inspectiediensten te afhankelijk van het ministerie of van de betreffende sector, of van beide, en ministeries werken te nauw samen met bedrijven en adviesbureaus. Het hek is van de dam. Zo is het rijksoverheidsbeleid steeds meer een afgeleide geworden van diverse financiële belangen. Middel en doel zijn omgedraaid.

Rule of law

Een goede mengvorm van kapitalisme en communisme zou het beste zijn. Dat lukt alleen als men wil uitgaan van algemeen gedeelde ethische waarden. Ons staatsrecht stelt dat nota bene verplicht in de “rule of law”.
Nu komt bij ons de ethiek pas aan bod als het zo uitkomt, als de kaarten zijn geschud en het kwaad al is geschied.
De liberale goegemeente rekent zich rijk als erfgenaam van de Verlichting. Die erfenis is uitverkocht bij gebrek aan onderscheidingsvermogen. Rousseau en Montesquieu draaien zich om in hun graf.

In de feodale samenleving van hun tijd was de staat volstrekt eigenmachtig met een beroep op God, en louter bevoegd op grond van privileges. Om het staatsverband theoretisch te verklaren en principieel te onderbouwen, stelden beide geleerden de ware staat in dienst van het volk door de staatsmacht te binden aan recht en wet. Die exercitie was aardig gevorderd (zo omstreeks de jaren 70 van de vorige eeuw) maar is nu jammer genoeg weer op zijn retour.

Lees verder >>>