Communicatie, feedback en interne dialoog (deel 1)

      mr. J. Wedeven, 2020

De taal biedt de mens oneindig veel mogelijkheden tot communicatie. Het blijft een raadsel hoe een klein kind dat nauwelijks kan lopen in staat is vrij vlot een of meer ingewikkelde talen te leren. Elke taal heeft een grammatica die logisch is. Met de taal en het denken is de logica een gegeven. De logica is ons zo gezegd aangereikt. Het blijft ook een raadsel hoe een zo uitgebreide taal met zo'n ingewikkelde grammatica als het Latijn kon ontstaan. Niet voor niets is Latijn de taal van de wetenschap geworden.
In de taal, die eigenlijk ook het denken is, kan alles worden verwoord en gecommuniceerd - alles wat maar denkbaar is en wat menselijkerwijs gesproken nog te bevatten is: verwoord of beschreven, gesymboliseerd, besproken, gedicht, bezongen, gemusiceerd, gesignaleerd, gefantaseerd etc.

De wijde strekking van het begrip communicatie

Het doen en laten, gebeurtenissen, de emoties, de gedachten, de reflecties en de fantasie worden verwoord of gesymboliseerd in diverse vormen van communicatie. Daarbij kunnen morele waarden aan bod komen; ethiek bestaat bij de gratie van communicatie. Ethiek komt tot uitdrukking in de praktijk en in de communicatie. En in het bijzonder in de interne dialoog, die nog ter sprake komt.

Het is niet altijd eenvoudig de ethische dimensie van communicatie te onderkennen. In het principiële, idealistische denken is moraliteit geïntegreerd in het denken. Maar in het materialistische, positivistische denken staat de ethiek in principe buiten spel.

Ethiek en communicatie

Het kenmerkende van een situatie kan men tot in het uiterste doorvoeren, uitvergroten - bij wijze van fictie - om daar lering uit te trekken in ethisch opzicht, ter wille van morele verantwoording in de communicatie.

Deze reductio ad absurdum kan helpen om in een concreet geval tot een mening te komen, bijv. in het politieke of maatschappelijke debat. Of in de rechtspraak: om tot een oordeel te komen. Wat is het bijzondere van de situatie of de casus; dat is dan de hamvraag. Ius in causa positum: de ethische rechtsregel vloeit voort uit het bijzondere van het geval.

Die reductie laat zien dat de werkelijkheid in verbinding met de menselijke conditie - “la condition humaine”- absurd is en verder reikt dan het menselijk bevattingsvermogen. (La condition humaine is meestal de aanduiding in de filosofie van het kwaadaardige in de mens. De mens is de mens een wolf; mensen gunnen elkaar het licht in de ogen niet.) La condition humaine in zijn algemene betekenis betreft de menselijke conditie in morele zin ten goede of ten kwade.

Intermezzo

Zo is de onderlinge samenhang van alles waarachtig en tegelijkertijd absurd. Alles is één door de goddelijke liefde volgens de christelijke mystici en volgens verlichte boeddhistische leermeesters. Die samenhang noem ik “inter-religie”. Menselijke liefde is niet zomaar een gegeven. Eerst komen begrip voor de ander en eerbied voor diens persoon en integriteit. Vervolgens is rechtvaardigheid geboden. Daarna pas kan sprake zijn van ware vrijheid en ware liefde. Goddelijke liefde, de heilige geest, is geïdealiseerde liefde of ideale liefde.

De absurditeit van die “inter-religie” kan de mens met zijn beperkte begripsvermogen overvallen met verbijstering en ontsteltenis. It ’s amazing. Amazing grace. Of hij wordt erdoor verblind, en alle dingen lijken losgeslagen als toevalligheden zonder enig geestelijk verband.

Lichaam en geest; materie en toeval

Generalisme in de wetenschap zoals dat drie eeuwen geleden bestond, lijkt van de aardbodem verdwenen. Denk aan grote geleerden als Rousseau, Leibnitz of Spinoza en Erasmus. Zo kon bij gebrek aan algemene kennis per vergissing de idee ontstaan - binnen de biosociale en de fysische wetenschappen - dat het menselijk bestaan in werkelijkheid op toeval is gebaseerd en op materie.

Dat is in strijd met de visie van Descartes, de rationalist en hervormer. (Hij ontvluchtte de inquisitie van Lodewijk XIV; hij was een geestverwant van Spinoza). Zijn bekende credo, cogito ergo sum, ik denk dus ik ben, begrijpt men niet meer. De (eigen) geest is niet betwijfelbaar in tegenstelling tot de materie, zegt Descartes. Daarom is het geestelijke voor de onderzoeker het (noodzakelijke) uitgangspunt. Voor een principieel denkende onderzoeker is het vanzelfsprekend om uit te gaan van zijn geestvermogens, wanneer hij de menselijke geest of de materie of beide onderzoekt. Hoe zou het anders kunnen? De mens is een twee-eenheid van geest en lichaam. Natuurlijk niet louter materie.

Gemeenschappelijke noemer

Ieder mens is uniek. Toch kunnen we met elkaar communiceren. Elk individu staat in verbinding met een gemeenschappelijk bewustzijn, als een gemeenschappelijke noemer. Twee verschillende breuken kunnen alleen bij elkaar worden opgeteld omdat ze onder één noemer kunnen worden gebracht. Hoe zouden we een gemeenschappelijke taal kunnen spreken en leren spreken – zo raadselachtig als dat is - als die gemeenschappelijke noemer er niet was?

Volgens de christelijke mystici en de boeddhistische verlichte geesten bevat elke menselijke geest een goddelijke vonk. Door het overstijgen van de zintuiglijke waarneming en door geestelijke ontwikkeling kan een mens die goddelijke vonk gewaar worden.

De materialistische wetenschapsopvatting stelt eigenlijk het omgekeerde. Het stoffelijke is uitgangspunt. De mens is in wezen materie, net als een dier, een plant of een steen.
De mens is eigenlijk een dier. (Ja, er zijn veel overeenkomsten. Die kan men onderzoeken en dat is leerzaam. Het verschil is de menselijke moraal.) Dat elke onderzoeker is aangewezen op zijn geestelijke vermogens, doet dan niet ter zake.
“Alles is materie”, “meten is weten”, kan als werkhypothese zijn nut hebben: bijv. in de fysica of de (micro)biologie. Elk onderzoeksresultaat moet dan wel worden geclausuleerd (door middel van feedback) met die materialistische vooronderstelling, die fictie.

Die fictie voldoet niet meer, althans niet meer altijd, in extreem subatomair onderzoek en in de ver gevorderde astronomie. Het begrip materie wordt dan vervangen door het speciale begrip “informatie”. Zo treedt men dus noodgedwongen buiten het materialistische paradigma. Een aardig voorbeeld van een fictie alias werkhypothese is ´het sociaal contract´ van zowel Hobbes, voorloper van de Verlichting, als van Rousseau.

De verbijstering

De relativiteit van alles wat er is, die “inter-religie”, is wonderlijk en ontzagwekkend, amazing. De mens wordt, oog in oog met dit ontzagwekkende, op zichzelf teruggeworpen als Sartre op zijn onherbergzame planeet. De bestemming van de mens is zijn vrijheid ofwel hij is tot vrijheid veroordeeld. Hoe die te verwezenlijken in een absurde realiteit?
Het credo van Thomas van Aquino is op te vatten als een getuigenis van de absurdistische kwaliteit van de waarheid: “credo quia absurdum”, “Ik geloof omdat het absurd is”.

(Het credo van Thomas betreft eigenlijk de kruisiging van Christus, de grootste inspirator ooit. Op zichzelf al iets absurds. De essentie van het christendom is dat deze moord een goddelijke vergelding is van de slechte daden van de mens, opdat hij worde gered. Inderdaad een absurd idee. Die essentie is Thomas’ credo. In dit traditionele christendom is de zondige mens toch nog – ondanks die vergelding - overgeleverd aan de goddelijke genade. Door die genade kan de mens worden gered mits hij gelooft, zegt Luther. Hoe weet Luther dat?
Volgens zijn opponent Erasmus, in gesprek met Luther, doen goede daden er weldegelijk toe. Dat is in overeenstemming met de gelijkenis van de vader met de twee zonen, Matt. 21: 28-32. Tegen de ene zoon zei de vader: ga vandaag in de wijngaard werken. Hij antwoordde ja, maar deed het niet. De andere zoon zei neen, maar hij bedacht zich en deed het toch. Wie van beiden heeft de wil van de vader gedaan? Een retorische vraag aan onder anderen de schijnheilige Schriftgeleerden, het joodse establishment in de Romeinse tijd in Palestina. Jezus communiceerde door middel van gelijkenissen – kleine parabels om zijn toehoorders aan het denken te zetten. En om niet meteen in handen te vallen van de Schriftgeleerden. De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan is een bekend voorbeeld.)

Na dit intermezzo vervolg ik nu mijn betoog over communicatie.

Muziek

Muziek, muzikale taal, is een prachtig communicatiemiddel, eveneens kenmerkend voor de mens, van Bach en Hendriks tot en met de Zangeres zonder naam en Stockhausen. Van Billy Holiday en Emma Kirkby tot en met Johnny Jordaan en Mieke Telkamp. Een solist of een heel orkest communiceert een muzikaal verhaal richting toehoorder die op zijn beurt zijn waardering laat blijken. Hij geniet ervan tot vreugde van de musicus. Muziek is tweerichtingsverkeer: communicatie, verbinding door muziek. Ook muziek is iets grenzeloos, onbeperkt in al zijn verschijningsvormen en mogelijkheden. Muziek zegt iets, wat woorden niet kunnen zeggen.

Lees verder >>>