De materialistische werkelijkheid en de waarde van ons bestaan (deel 2)

     Jan Wedeven

     september 2022

Deel 2 van mijn essay over materialisme en waarden, met commentaar van drs. B. Hoogeboom, cursief weergegeven binnen de oorspronkelijke tekst.

De vrije wil, die in werkelijkheid niet zou bestaan, en de geest als taboe

Om kort te gaan - hier is de wilsvrijheid in het geding. De reformator Luther ontkende die vrijheid (ten opzichte van zijn god) en de humanist Erasmus deed dat niet (ter wille van zijn God).

Indien die geestelijke vrijheid buiten werking zou zijn gesteld of niet zou bestaan, zouden we aan onze menselijke conditionering zijn overgeleverd, en wel ten kwade: aan criminaliteit en ontmenselijking, alsof we vergelijkbaar zijn met insecten die (ook?) geen wilsvrijheid hebben. Insecten hebben mogelijk meer overlevingskansen dan de wij. Ze hebben geen vrije wil, maar ook geen last van het destructieve van onze typisch menselijke conditie, waaraan we niet genoeg weerstand bieden; blijkbaar niet. Is het een conditionering?

We kunnen die problematische conditie van ons (gemakshalve) ontkennen: het bestaan of de relevantie ervan. Dat is een keuze, en daarin zijn we vrij. En dat doen we ook werkelijk in de exacte en empirische wetenschap en de politiek met alle gevolgen van dien voor de maatschappij. (In hoeverre houdt ons Centraal Planbureau rekening met immateriële waarden, die niet op geld waardeerbaar zijn? En creëert het gigantische materiële aanbod zichzelf op de markt van welzijn en geluk?) Gevolgen, die het saldo zijn van die mentaliteit, hoe je die ook zou willen kwalificeren.

Dit deel gaat over de vrijheid. Het is een beladen onderwerp waar al veel over nagedacht en geschreven is. Op Wikipedia kun je veel filosofisch-technische posities vinden over het onderwerp Vrije wil.
We hebben gesproken over de opvatting van Sartre hierover (namelijk Boudewijn en ik, jw). Sartre kiest voor een absolute opvatting van vrijheid. De mens heeft een niet te ontkennen vrijheid en daarmee een verantwoordelijkheid voor alles wat hij doet of nalaat. Mensen die zich beroepen op ontlastende omstandigheden maken zich volgens hem schuldig aan kwade trouw. Elk mens dient in vrijheid fundamentele keuzes te maken en daarmee zijn leven vorm te geven.
Volgens Herman Philipse (in Atheïstisch manifest) treedt Sartre met zijn opvatting over de rechtvaardiging van morele keuzes in de traditie van Aristoteles tot Kant. Morele handelingen kunnen gerechtvaardigd worden met een beroep op een ethische norm die universeel voor elk mens geldt. Herman Philipse geeft aan dat het funderingsmodel voor ethische normen tot problemen leidt. Dit laat slechts twee mogelijkheden toe: er bestaat een absoluut zekere grondslag (bijvoorbeeld in theologie of wetenschap) óf de normen berusten op een arbitrair wilsbesluit. Omdat Sartre de onhoudbaarheid van het eerste inzag, noopte het funderingsmodel hem tot de conclusie dat morele normen het product zijn van absoluut vrije keuzen. Herman Philipse kiest ervoor om het funderingsmodel te verwerpen. Daarmee vervalt ook de noodzaak voor de absoluut vrije keuze door het individu van een willekeurige moraal.

De enige vaste waarde

In de hoogstpersoonlijke sfeer is die vrije wil essentieel en onmiskenbaar. Het is al te dwaas dat ter discussies stellen, nietwaar? In die persoonlijke sfeer zijn ook onze gevoelens niet te ontkennen, net zo min als ons verstand. Onze geest in gewone ordinaire mensentaal, die in enigszins “behoorlijke” omstandigheden vrij is mits we dat geloven, is een vaste waarde. Die geest is niet ondergeschikt te maken, om hem te relativeren. Die geest en de menselijke moraal (die daaraan verbonden is), zijn niet ondergeschikt, integendeel. Het is de zo hoog mogelijke waarde, de hoogste. De miskenning daarvan is ongeveer het navrantste wat er is menselijkerwijs gesproken. Wie of wat is een mens? Het is een dogma in optima forma, om me ironisch uit te drukken voor deze keer. De spelers begrijpen hun spel genaamd indoctrinatie niet goed en daarom ook zichzelf niet, en andersom, en zo voort.

Vrije wil en geest kunnen binnen de wetenschap nauwelijks nog besproken worden omdat ze als onwetenschappelijk gelden, als termen uit de leefwereld van mensen, die hoogstens als object van onderzoek maar niet als serieuze begrippen te gebruiken zijn. Ik ben het helemaal met je eens dat deze miskenning volstrekt misplaatst is.

De mens als intelligent dier en zijn geld

Wat is een mens? In die eigenaardige materialistische opvatting van de werkelijkheid, die ontdaan is van elk idealisme en waarvan de mens onderdeel uitmaakt, wordt de mens gedefinieerd door zijn feitelijke gedrag, zijn gekrioel op aarde. Die oriëntatie is omgeven met onverschilligheid en schone schijn, onwillekeurig. En dat gedrag is dan noodzakelijkerwijs de combinatie van de feitelijke noden en behoeften van materiele aard en de instinctmatige, quasi mechanische, drang die te bevredigen. Het gaat om de eerste levensbehoeften, en meer of andere zijn fictief (in essentie), creaties van onze hersencellen. En wat is geld? Datgene waar het in de economie om gaat, wat is dat in die kurkdroge materialistische oriëntatie?

De materialistische wereldbeschouwing is dominant. Dat geldt niet alleen binnen de officiële wetenschap maar vooral ook binnen de maatschappij: overheid en bedrijfsleven zijn steeds meer en steeds explicieter gericht op een puur materialistische wereldbeschouwing en voor zover er nog rekening gehouden wordt met een andere opvatting wordt deze als minderwaardig en achterhaald beschouwd. Zeer ten onrechte.

Onrecht

Is dat dan misschien zo’n fictieve creatie: de gefabriceerde, multifunctionele en min of meer schaarse, behoefte waarmee de waarde van elke andere behoefte kan worden berekend en bepaald per definitie? Een omgekomen gastarbeider is gelijk aan de som van zijn loonkosten, maar niet heus. Het leed dat hij heeft ondergaan, is niet op geld waardeerbaar, en het onrecht, dat daarmee samenhangt, ook niet. Die materialistische oriëntatie lijkt onverschillig en wreed in zijn uitwerking, bij gebrek aan rechtvaardigheid en moreel besef. Al hoeft dat niet per se zo te zijn. Uitgaan van die gedragsmatige, waardenvrije visie op de werkelijkheid is niet consequent vol te houden. We kunnen niet om een redelijke en morele oriëntatie heen; die is nu eenmaal nodig, noodzakelijk zelfs. Waardenvrijheid is onverantwoord in de samenleving.

Ik ben het helemaal met je eens. Al zou ik het geen waardenvrijheid noemen, want dat is het niet. Het is veel eerder het bewust negeren van allerlei traditionele en intuïtief aangevoelde waarden en normen om deze te vervangen door technocratische waarden en normen die voorgesteld worden als vooruitgang en verbetering.

Is weten mogelijk zonder te geloven in het goede? Ik denk het niet.

Ik ben wel benieuwd naar een argumentatie van de stelling: Weten is niet mogelijk zonder te geloven in het goede. Eigenlijk zeg je dat wetenschap alleen mogelijk is als je gelooft in het goede. En dat roept de vraag op of je dat ook bedoelt, en wat je dan precies bedoelt. (Mijns inziens is vertrouwen, bona fides, de basis van alle kennis, jw.)

Ik kom tot de conclusie dat die louter materialistische oriëntatie onverstandig is. Die is voor mij niet geloofwaardig. We kunnen beter uitgaan van de menselijke waardigheid en vrijheid naar mijn overtuiging en die voorop stellen qua prioriteit, hoe moeilijk dat ook is in de praktijk.
Het Magnificat van Vivaldi is minstens net zo waardevol voor mij als een bord erwtensoep. Voor mij, iemand die in welstand leeft; ik heb gemakkelijk praten. Ik wens niet, dat alle banken met hun geld failliet gaan en verdwijnen, want dan zou ik zelf ook geen geld meer hebben. Geld is niet per se iets verkeerds, mits we er verstandig en verantwoordelijk gebruik van maken, nietwaar? Omdat het er is, is het onmisbaar.
Zijn we doordrongen van het waardevolle van onze waardigheid en vrijheid; en de noodzaak daarvan? Neen. Heb ik vrijheid van meningsuiting? Dat dacht ik wel. Die vrijheid is strikt genomen niet in overeenstemming met die waardenvrije oriëntatie. Dat geloof ik. Geloven is ook vertrouwen, en zonder geloof vaart niemand wel.

Dit laatste (Zonder geloof vaart niemand wel) herken ik als de titel van een boek van Kuitert. Ik neem aan dat je met deze uitspraak doelt op de noodzaak van het hebben van een overtuiging en daar ook naar te handelen. Tevens doel je daarmee op de noodzaak om als geestelijk wezen positie te kiezen en normen en waarden af te wegen. In die zin ben je niet uitsluitend en volledig bepaald door je materiële omstandigheden en behoeften, maar heb je ook een geestelijk kompas waarmee je een richting kunt kiezen.